Appel
Gebruikt deel:
Vrucht.
Eigenschappen:
Een antireumatische, antiseptische, urinedrijvend, laxerende en tonische vrucht, die de spijsvertering en lever stimuleert en de cholesterolspiegel verlaagt.
'Een appel per dag houdt de dokter uit huis' is een advies dat velen zich uit hun jeugd zullen herinneren. Hedendaags onderzoek doet vermoeden dat regelmatige doses een belangrijke rol spelen bij antikankerdiëten en heel wat therapeutische waarde bezitten. Aangetoond is dat appels ook de cholesterolspiegels verlagen en dus een preventief middel kunnen zijn tegen hart- en vaatziekten.
Onze voorzaten moesten het dan misschien doen zonder wetenschappelijk onderzoek, maar ze wisten heel goed dat appels gezond voor hen waren: de wilde appel wordt genoemd in het Angelsaksische gedicht Lacnunga, waarin verteld wordt over de negen kruiden die de god Wodan aan de wereld gegeven had als geneeskrachtige planten. Gecultiveerde appels nemen al minstens sinds de Romeinse tijd hun plaatsje in de huisapotheek in.
Onrijpe appels kunnen als adstringerende remedie gegeten worden bij diarree, terwijl rijpe een laxerende werking hebben. De Grieken beschouwden appelsap en appelthee als afkoelend en schreven ze daarom voor bij koorts of gebruikten de uitwendig bij ontstekingen zoals bijvoorbeeld conjunctivitis.
Rauwe appels kunt u tot moes prakken en als stillende omslag op ontstoken huid aanbrengen. Gekookte appels zijn – eveneens onrijpe – een traditioneel middel tegen diarree en dysenterie. Ze kunnen verlichting brengen bij gastritis en zwerende colitis.